Fruitdorp Lauwerzijl

Een kern waar pit in zit

De school te Lauwerzijl

Door het grote aantal kinderen werd onderling besloten om een Chr. School te gaan bouwen. Er werd een commissie benoemd bestaande uit de heren Sietze Oostenbrug, landarbeider, Riepko Smit, bakker en Diederik Wierenga, landbouwer. Sietze Oostenbrug zat ook in het schoolbestuur te Munnekezijl. Deze heren liepen de gehele omgeving af om aan geld te komen. Ze kregen te weinig geld om te bouwen en teveel om niet te bouwen. Diederik Wierenga stelde voor om nog eens met Geerard Wierenga te praten over het ontbrekende geld. ‘s Avonds werd na wat praten de schoolsituatie aan vader G. uitgelegd, waarop deze zei: ‘Nou jongens, ‘k zou zeggen begin maar.' Hierna ging het gesprek weer over op zijn paarden en veulens. De hele avond werd nog gewacht op een geldelijke toezegging, maar die kwam niet. Toen ze ‘s avonds naar huis liepen, zei Riepko Smit: ‘Dat heeft ook niet veel geholpen', waarop Diederik Wierenga zei: ‘Nou, vader heeft toch gezegd jongens begin maar.' Bij ons is het altijd zo geweest, als vader zegt beginnen, dan gaat het door. Zo zal hij met het geld ook wel bijspringen.'

Ze zijn begonnen en de school is er ook gekomen. (Gebouwd in de jaren 1920—1922) Of het gezegde ‘al stond er anders niks dan de kazerne, dan moet er nog een school komen' waar was, kan worden betwijfeld, want in het eerste jaar dat de school begon waren er al te weinig leerlingen in de eerste klas. Trijntje Donker, die te Munnikezijl in de eerste klas zat, moest toen ze te Lauwerzijl naar de nieuwe school ging voor het tweede jaar weer naar de eerste klas. Haar vader, Jan Donker, zoon van Luitjen Donker, zat toen in het schoolbestuur van Lauwerzijl. De eerste bovenmeester was meester Tiemersma, voorheen te Munnekezijl en getrouwd met de dochter van de bootkapitein Renkema.

Deze meester had op z'n Lauwerzijlsters drie buiken; zijn vrouw heette Liefke. Zij had een ‘liefke' en de meester had een ‘lief''. De eerste ondermeester van de eerste, tweede en derde klas was meester Veninga. Later kwam er een nieuwe bovenmeester, meester W. Bos van Overschild. Hij was, evenals de onderwijzeres van de eerste klassen juffrouw R. Huizinga van Niezijl, ongehuwd. In de tijd dat de beide leerkrachten pas verkering kregen, moesten twee jongens, Luut en Roelf, de bloemperken voor de meesterswoning (gebouwd in 1928) omspitten en inzaaien. Bij het opkomen van het zaad stond in het eerste perk een W, in het tweede een E en een N en in het derde perk een R. Toen de meester de jongens vroeg wat dat moest betekenen, zeiden ze: ‘Zo heten meester en juffrouw toch? Die leren ons van alles.' ‘Ja', zei de meester, ‘ze leren jullie wat goed en kwaad is, maar het laatste hebben jullie het beste onthouden.' Een huwelijk tussen meester en juffrouw is er best van gekomen.

Op 29 juli 1929 was er een groot feest. Koningin Wilhelmina en Prins Hendrik met prinses Juliana en hun gevolg betraden toen bij het ‘Ollegat' de provinciale dijk. Ze liepen achter de dijk een eindje de Lauwerszee in, om de landaanwinning hier te bekijken. Tijdens de rondleiding vroeg Prins Hendrik welk gedeelte van de Zuiderzee dit was. De trap tegen de dijk waarover ze de dijk betraden heet nu nog de Wilhelminatrap. Alle kinderen van de omliggende scholen, meestal gebracht met koolbakken en boeren wagens en met bogen, vlaggen en sjerpen versierd, stonden op de dijk. Onder leiding van meester Bos van Lauwerzijl zongen zij de koninklijke familie toe, waarbij door een paar meisjes van Lauwerzijl de vorstin bloemen werd aangeboden. (Die meisjes waren Sjoukje Agema en Sjoukje Westra) Veertig jaar later (1969) waren bij de afsluiting van de Lauwerszee Koningin Juliana en Prins Bernhard aanwezig.