De Kazerne

Deze naam is ontleend aan de militaire kazerne te Leeuwarden, die afgebroken is I.v.m. de vele wandluizen die er huisden. Cobus Nicolai, toen caféhouder te Lauwerzijl, kocht een partij stenen van deze afgebroken kazerne en bouwde naast het ‘plakje' er 2 rijtjes van drie arbeiderswoningen van. Al gauw ging het gerucht dat ook deze woningen vol wandluizen zaten, wat nooit het geval is geweest, maar het gerucht is lang gebleven. Vermoedelijk zijn in 1924 de achterste drie huizen afgebrand. Volgens het politieonderzoek moest de brand ontstaan zijn in de middelste woning. De oorzaak was niet bekend, maar wel waren er vermoedens. Ike Agema en Gitje woonden toen in de oostelijke woning, Melle van der Heide en Maaike in de middelste en Sip de Vries en Gaatske in de westelijke woning. Na de brand ging de familie S. de Vries intrekken bij familie in Munnekezijl. Ike Ahema en Melle van der Heide met hun gezinnen gingen tijdelijk wonen in het lokaal, nu ‘De Vrijwilliger' genoemd. Tijdens de opbouw van de afgebrande woningen zijn Ike en Gitje eens gaan kijken hoever hun nieuwe huis in aanbouw was. Later vertelde Gitje aan buurvrouw Maaike: ‘We hebben ons nieuwe huis bekeken. Toen we er kwamen zei ik tegen Ike en Ike zei tegen mij: ‘Dit is een mooi portaalsje voor de klompen.' Dit zeiden ze, omdat ze een schare kinderen hadden. Als ze allen nog leefden, zouden het er 19 zijn geweest. Later hebben de Agema's het huis gekocht van Lammert Oudman en Aagje. Hun verdere leven hebben ze daar gewoond. Nog iets meer over de brand van het gedeelte van de oude kazerne, waarvan vermoed werd dat de brand in de midsddelste woning ontstaan was. Na ongeveer twintig jaar is de ware oorzaak aan het licht gekomen, omdat de dader zijn geheim aan zijn vader Ike Agema vertelde, maar het verhaal werd niet meer door zijn oude vader Ike geloofd.

Hendrik Agema, oud 67 jaar en wonend te Munnekezijl, vertelde namelijk dat toen hij ongeveer 10 jaar oud was, hij ‘s morgens voor schooltijd eerst een emmer vol turf van de zolder moest halen. Omdat er geen licht op de zolder was stak hij een lucifer aan, met als gevolg dat er iets in brand raakte. In plaats dat Hendrik het vuur doofde, bracht hij eerst de emmer met turf naar beneden. Toen hij weer bij de ladder omhoog klom en boven kwam was er ook al vuur op de zolder van Melle van der Heide. Hendrik werd angstig en ging naar zijn vriend. Deze was nog niet klaar, omdat het nog veel te vroeg was om naar school te gaan en dus ging Hendrik alleen. Bij de school was nog niemand. Toen er mensen begonnen te lopen en te draven vroeg Hendrik wat er was. ‘Jullie huis staat in brand', zo werd tegen hem gezegd. ‘Nou', zei Hendrik, ‘dan moet ik er ook heen.' Er was weinig meer te redden, toen de brandspuit uit Oldehove kwam. Hendrik herinnert zich de brandspuit nog goed: een driewielige wagen waarop twee pompen stonden en die getrokken werd door een paard. ‘Ik heb daarna een rottijd beleefd,' vertelde Hendrik. ‘ Vaak heb ik nachten wakker gelegen, of schrok ik, omdat in de droom alles in brand stond. Het heeft mijn verdere leven beïnvloed. Ik had iets te verbergen wat een ander niet mocht weten, zelfs mijn ouders niet. Ik was vaak angstig dat het toch nog uit zou komen. Toen mijn vader mij niet wilde geloven, heb ik het ook aan Maaike, de vrouw van Melle van der Heide verteld. (Dit gezin werd er nl. van verdacht de schuldige van de brand te zijn) Zij had er niet veel woorden voor over; ze zei alleen: ‘Jonge, jonge, wat heb jij ons wat aangedaan!'