Categorie: Het Ontstaan

Luut van’t Sielje

De geit van Jan Stob en Janna

{gallery}adzo/h16:200:140:0{/gallery} Ook een arbeider van Enno Boerema was Jan Stob. Op een dag zei Jan tegen zijn vrouw: ‘Onze jonge geit moet maar eens bij de ram.' ‘Nou nou,' zei Janna, 'waarom?' Dat is nergens goed voor. Die jonge geit hoeft niet bij de ram.' ‘Wat', zei Jan, 'nergens goed voor?' Dan hebben we straks geen geit meer aan de melk en dan?' ‘Daar zorg ik wel voor,'zei Janna. ‘Wat kun jij daar dan aan doen?'vroeg Jan. ‘Nou, dat zal ik jou wel eens laten zien,'zei z'n vrouw. Janna ging elke dag twee keer naar het bokkenhutje dat bij het diep stond. Zij ging de uiers (het 'jaar') van de jonge geit (het had er nog bijna niets) kneden en z.g. melken. Na een tijdje begonnen de uiers op te zetten en na verloop van tijd kwam er een beetje melk en zo kreeg Janna de jonge geit zonder dat zij lammeren gekregen had op twee liter melk.
   

Heine van Assen – zoon van Pieter van Assen

{gallery}adzo/h15:200:140:0{/gallery} Heine was arbeider bij Enno Boerema. Toen de dorsmachine bij Boerema het koren uit de kapschuur ging dorsen, stond Heine in de ‘gol’ te vorken. Zoals gewoonlijk kregen de ratten het benauwd, als het koren in de ‘gol”nog een meter hoog was. Als jongens stond je dan rond de ‘gol’ en het was niets bijzonders als je met elkaar dan 100 vluchtende ratten doodsloeg. Deze keer overkwam het Heine dat er een rat in zijn broekspijp kroop. Hij merkte het niet eerder dan toen de rat onder zijn hemd op zijn rug zat. De man kreeg het zo te kwaad dat hij het uitschreeuwde van angst en afgrijzen. De medearbeiders grepen hem vast niet wetende wat er aan de hand was. Toen ze het doorkregen, hebben ze het dier op Heine zijn rug doodgeknepen.

Een tijd lang had Enno Boerema een grote koppel varkens op het land voor de boerderij aan de weg naar het perceeltje land. Daar waar varkens het voer kregen, waren ook de ratten. Heine ging ’s avonds altijd het voer klaarmaken voor ’s morgens. Hij deed dan het varkensmeel met water in een groot houten vat en roerde het met een schep door elkaar. Hij haalde de schep er weer uit en ‘s morgens was het dan een dikke pap. Eén keer vergat Heine de schep uit het varkensvoer te doen. De gladde steel van de schep leunde tegen de rand van het houten vat. Wat gebeurde er? Toen ’s nachts de ratten op voedsel uitgingen, kropen ze over de rand van het vat langs de steel van de schep in het varkensvoer. Maar met hun natte meelpoten was het niet mogelijk weer bij de gladde steel omhoog te komen. Ze verdronken allen in het varkensvoer. Heine ving op die manier 154 ratten in één nacht. Wat er met de ratten gebeurd is, moeten we maar aan de varkens vragen. Het steekt hen niet zo nauw, wat er in de voerbak ligt.

Hoe het kwam wordt verder niet vermeld, maar Heine kwam tijdens de boeldag van Boer Bruins op ‘Welkom’met zijn fiets voor een auto (veel auto’s waren er nog niet) en brak zijn been. Hij werd direct naar de stad gebracht. Meester Bos, de buurman van Heine, moest het aan Heine’s vrouw Jantje vertellen. Jantje, geheel overstuur, zei: ‘Het is erg meester, heel erg, maar het allerergste is dat hij zulke zwarte voeten heeft.’

Enno Boerema – boer op kwelderplaats ‘De Pol’

{gallery}adzo/h14:200:140:0{/gallery} Enno was een man onafscheidelijk van zijn tabakspijp, waarvan op de kop een dop zat bevestigd aan een kettinkje.omdat er geen gloeiende as uit kon vallen, stond deze man met de pijp aan in de schuur te vorken in zijn hooi en stro. In die tijd kwam de vleeskeuringswet er door en moest elk dood dier in het bijzijn van de politie met petroleum begoten in de grond begraven worden. Het was toen voor veel mensen niet meer mogelijk om aan een stuk vlees te komen. Heel wat mensen stonden te kijken toen in die tijd op een avond een gat gegraven werd voor het dode paard van Enno Boerema. Toen de veldwachter arriveerde, zei Boerema tegen hem: ‘We gaan eerst een borrel drinken; zij redden het wel.’ ‘Ja,’ zei de veldwachter, ‘laten we dat doen.’Samen gingen ze bij Boerema in huis. Toen ze weer buiten kwamen, zei Boerema: ‘Donder jongens, jullie hebben hard gewerkt.’ ‘Ja,’zei de veldwachter, ‘het was een dik paard, dus het gat was ook gauw weer vol.’ Begrijpelijk is het dat het vlees op Lauwerzijl zat en de rest in de grond. Dat was ook de bedoeling van Enno Boerema, maar ook die van de veldwachter?

Jelle Boerema, een zoon van Enno Boerema, was een grote man. De maat van zijn klompen was 32. Hij was jager en had een jachthond. Eens gebeurde het, dat de hond op het derde stuk land achter plaats no. 1 een haas opjoeg. De haas kroop onder een zetschut en de hond sprong over het zetschut. Maar de haas rende terug en kroop onder een ander zetschut. De hond sprong ook daar over en de haas rende terug en kroop weer onder het eerste schut, enz., enz. Dat duurde zo de gehele middag tot de hond moe werd, maar de haas heeft hij niet gekregen. Later is Jelle Boerema zijn vader als boer opgevolgd.

Luitjen Donker – de ‘koudslachter’

{gallery}adzo/h13:200:140:0{/gallery} Als het ijs betrouwbaar was stond Luut Donker met zijn tent op het Reitdiep bij de Overstap,omdat er meer volk op het Reitdiep schaatste dan op de Lauwers. Zijn dochter Ankje ging dan met de slee voorraad halen uit Munnekezijl of bij de bakker. Hij verkocht er veel. Ook verkocht hij er clandestien sterke drank. De kruik stond in het riet, maar hij schonk het uit de ketel. Niet alleen de burgers, maar ook de politieagenten kwamen dan even op de bank zitten om er een paar te nemen. Zelf lustte hij het ook graag, maar hij kon er niet tegen; bij twee glaasjes was hij al aangeschoten. Als hij dan thuis kwam stond dochter Ankje hem op te wachten en loodste hem achter de koeien om uit te slapen en waarschuwde ze haar moeder dat vader thuis was. Luut slachtte ook veel wrak vee; hij was een z.g. ‘koudslachter’. De beenderen kwamen in een gat in de grond waar nu de nieuwe smederij van E. van Zuiden staat. De huiden verkocht hij in de stad. Het vlees ging hij verkopen door met paard en wagen langs de huizen te gaan richting Zoutkamp.

Vaak kwam hij dan met een wagen vis terug, wat hij dan weer aan de man bracht. De vleeskeuringwet was er in die tijd nog niet. (Die is 25 juli 1919 gekomen) Later werd deze wet nogal eens ontdoken; het dier kwam dan niet op het slachthuis aan. Zo ook het paard van boer Wiersema, dat dood moest. Het mocht niet onderweg levend verhandeld worden. De zoon moest toekijken dat het dier de hals doorgesneden werd. Dat lag Luut Donker niet. Hij ging op het hoofd van het paard zitten en stak de slagader zo door dat de boerenzoon van boven tot onderen onder het bloed zat. Zo kreeg hij het bewijs mee voor zijn vader dat het paard dood was. Het slachten van een varken zonder vergunning deed Luut Donker altijd zo, dat ieder die het wilde het kon zien. Achterdocht voor wat betreft een vergunning was er dan niet.

In verhouding tot de omwonenden hadden de kinderen van Luut en Renske het niet slecht. Gingen er veel kinderen ‘s avonds met een plak koolraap naar bed, bij hun hing er altijd een stuk paardenvlees in de schoorsteen waar ze ‘s avonds wat van kregen. Hun scheldnaam was dan ook ‘perelier.’ Het slopen van houten schepen achter de ‘Kazerne’ was ook het werk van Luut Donker. Hij hield er dan boeldag van. De ‘lange dongposten’, brede lange planken van de scheepsromp, waren zeer gewild bij de boeren voor het transport van mest van de stal naar de mesthoop achter de boerderijen, voor transport over sloten, bij nat weer op het land en verder als boerengeriefhout. Ook was Luut Donker werkzaam als woelgraver. De pijpen voor de drainage moesten dan uit de grond gegraven worden. Dochter Ankje hielp mee de pijpen inwendig schoon te maken door een stok, waaraan een mes zat, aan de binnenkant van de buis rond te draaien. Dit gebeurde bij winterdag. Vaak vroren haar handen vast aan de buis. In het voorjaar ging Luut Donker naar Friesland om te maaien; daar werd beter verdiend. Hij bleef de hele week weg en kwam dan ‘s zaterdags lopend thuis. Zijn kinderen kwamen hem dan al een eind tegemoet, want hij altijd wel iets in zijn broodtrommeltje, zoals een paar stukjes brood, een stukje kaas of spek. Nadat Jan Donker (de eerste bewoner van Lauwerzijl en de vader van Luitjen Donker) zijn tweede vrouw Ike gestorven was, is zijn pleegkind Geeske, die getrouwd was met Luut Elzinga, in de winkel gekomen. Een tijd later betrokken ze een boerderij te Oldehove. Toen waren het Luitjen Donker en zijn vrouw Renske Bijlsma, de wettige erfgename, die de winkel enz. overnamen. Renske runde naast haar huishouding met vijf kinderen de winkel tot haar dochter Alida, gehuwd met Jan Kuipers, die van haar overnam. In 1945 (oorlogstijd) is de winkel opgeheven.

De Zigeuners

{gallery}adzo/h12:200:140:0{/gallery} Als er zigeuners met hun paardenspul, zoals men een circus noemde, op doorreis naar Zoutkamp waren, overnachten ze wel eens op het ‘plakje’. Men had daar op Lauwerzijl niet veel mee op, want als de zigeuners vertrokken waren er altijd konijnen, kippen en wasgoed verdwenen.Toen er weer zigeuners in het tweede dijkgat stonden, mobiliseerden de mannen zich voor de ingang van het ‘plakje’ gewapend met stokken en vorken om zo de toegang te versperren. Eén van de mannen was Melle v.d. Heide, een klein mannetje met een hele grote mond. Hij stond te zwaaien met zijn knots helemaal vooraan. Hij zou het wel even maken. Eén van de jongens kwam van de brug rennen en riep: ‘Ze komen eraan.’ De knuppels gingen omhoog, terwijl de zigeuners naderden. Toen ze steeds dichterbij kwamen, begon Melle een kabaal te maken met zijn grote mond en zijn knuppel. Maar bij elke zwaai die hij ermee maakte, verdween hij steeds verder naar achteren, zodat hij met zijn grote mond geheel achteraan kwam te staan. Wat is er gelachen om dat mannetje. De zigeuners zijn doorgereisd richting Zoutkamp; de konijnen en kippen waren weer veilig.

Dat het uitkijken was met dergelijke rondtrekkende lieden, blijkt wel uit het volgende. Een man gekleed in een regenjas, slappe hoed op, met een bruine huid, dunne snor en bruine ogen kwam bij de stadstimmerman. Hij vertelde in gebroken Nederlands, dat hij al het gereedschap zoals beitels, breekijzers, houwelen, koevoeten,bijlen enz. onder garantie kon harden en slijpen en dat ze nooit weer stomp werden. Dit zou een belangrijke besparing voor de timmerman opleveren. De timmerman geloofde er in en gaf zijn gereedschap mee. Wat de man er mee deed was een geheim. Het kostte ƒ 75,00, maar je was er dan ook af. Dit vertelde de timmerman aan de smid die altijd het gereedschap van de timmerman onderhield. ‘Nu gaat er bij mij een lichtje branden’, zei de smid. ‘Die kerel is hier ook geweest.’ Ik dacht al, wat is dat bekend gereedschap; dat heb ik vaker onderhanden gehad. Hij heeft mij voor het uitsmeden en het harden ƒ 17,50 betaald. Dat de stadstimmerman beetgenomen was, is nooit door de smid verteld. De stadsboerderijen waren zijn beste klanten en dus mondje dicht. Maar de knecht van de smid wist het wel.

Personeel op de boerderij

{gallery}adzo/h11:200:140:0{/gallery} De boeren hadden drie knechten in vaste dienst, o.m. een grote vent, een middelvent en een schaapmelkersjongen. Ook hadden zij drie dienstmeiden, o.a. een grote meid, een kleine meid en (indien nodig) een kindermeid. Zo was Alida Donker al op veertienjarige leeftijd grote meid in dienst bij B. Wierenga op plaats no. 2. Uit het eerste en tweede huwelijk van Wierenga waren nogal wat jongens geboren. Jantje Vink was er werkvrouw, maar het werk werd haar te zwaar, vooral de grote was. Alida zei dan dat ze maar even in de keuken moest gaan aardappelschillen. Intussen deed Alida dan voor haar het zwaarste werk. Verder waren er nog de arbeiders (vaste en losse) en tijdens de oogsttijd kwamen de seizoenarbeiders, de z.g. ‘Woltjers’ uit het zuidelijk Westerkwartier en Friesland. Zij bleven op de boerderij in het hooi slapen, gingen zaterdags tegen de avond op de fiets naar hun woonplaats en waren maandagmorgen weer op de boerderijen aanwezig. Dit tot eind augustus als de oogst binnen was. Er was toen altijd veel volk op de boerderij, want ook de meiden en de knechten sliepen op de boerderijen. De meiden sliepen naast het karnhuis. De karninrichting stond in de schuur en werd door een paard in beweging gebracht. De dienstmeiden moesten eerst door de deur van hun slaapvertrek. Deze deur konden ze afsluiten. De knechten sliepen op het achterdeel in bedsteden achter de koeien. Tijdens de wintermaanden maakten de knechten en meiden het zich hier gezellig door met elkaar op te schotten tussen de koeien te gaan zitten en zo hun voeten warm te houden op de ruggen van de liggende koeien. Een plaatstoof of een brandende kachel in de kale keuken was er voor hen niet bij.

Klaas Wierenga en Hendrik Kraaijenga verdronken

{gallery}adzo/h10:200:140:0{/gallery} (25 januari 1909)

Jacobje Donker was dienstmeid bij G. Wierenga op plaats no. 1. In de middag van die 25e januari kwam Wierenga thuis en vroeg aan Jacobje, of ze de jongens gezien had. ‘De koeien staan te loeien en de jongens zijn nergens te vinden.’ Jacobje schrok en Wierenga vroeg of er iets was? De dienstmeid vertelde dat de jongens die middag met de schaatsen waren weggegaan. Direct werd de buurt gewaarschuwd. Luut Donker ging met een aantal mensen, een slee en touw langs het diep richting Zoutkamp. Jacobje ging met anderen, o.a. Piet Kruizinga, langs de andere kant van het diep. Jacobje was er naar aan toe, daar ze ‘s middags nog ruzie met één van de jongens had gehad. Dicht bij de ‘Overstap’ lag een pet op het ijs bij een wak dat er eerder niet was. Jacobje, het lichtst in gewicht, werd aan een touw gebonden en moest de pet van het ijs halen. Het bleek de pet van één van de jongens te zijn. Ze waren allebei in het wak gereden en verdronken. Arbeiders, werkzaam in de dorsmachineloods staande op ‘de Plaat’ bij de Lauwers, zeiden die middag tegen elkaar: ‘Wat hebben die jongens toch steeds te schreeuwen?’ Niet wetende dat zich een vreselijk drama even verder bij de Overstap voltrok. Ze hadden de jongens vermoedelijk van de verdrinkingsdood kunnen redden. Ook Jan Donker, de broer van Jacobje, wilde die middag met de jongens meegaan, maar Janna Stop zei: ‘Het ijs is niet vertrouwd jongen; het kan niet. Of wil jij vanavond de tranen van je moeder zien?’ Jan keerde zich om en ging naar huis.

De familie G. Wierenga wilde niet dat hun zoon Klaas met een lijkwagen naar het graf gebracht werd en de knecht met een boerenwagen. Dus stelden ze de Kraaienga’s voor om ook Hendrik op hun kosten met een lijkwagen naar het graf te brengen. ‘Nee’, zei vrouw Kraaienga, ‘de anderen zijn met een boerenwagen gebracht en hij gaat ook met een boerenwagen.’ De vrouw van G. Wierenga heeft deze droevige gebeurtenis nooit goed kunnen verwerken. Men veronderstelde dat op de plaats waar het wak in het ijs zat een draaikolk, een wel of een luchtwerveling was. En deze zou er nog steeds zijn. Zeker is dat als men bij de ‘Overstap’ zit te vissen, daar een andere rimpeling op het water is. Ook als er ijs op het water ligt of sneeuw, dan is het daar anders dan op de rest van het diep.

De Kazerne

{gallery}adzo/h9:200:140:0{/gallery} Deze naam is ontleend aan de militaire kazerne te Leeuwarden, die afgebroken is I.v.m. de vele wandluizen die er huisden. Cobus Nicolai, toen caféhouder te Lauwerzijl, kocht een partij stenen van deze afgebroken kazerne en bouwde naast het ‘plakje’ er 2 rijtjes van drie arbeiderswoningen van. Al gauw ging het gerucht dat ook deze woningen vol wandluizen zaten, wat nooit het geval is geweest, maar het gerucht is lang gebleven. Vermoedelijk zijn in 1924 de achterste drie huizen afgebrand. Volgens het politieonderzoek moest de brand ontstaan zijn in de middelste woning. De oorzaak was niet bekend, maar wel waren er vermoedens. Ike Agema en Gitje woonden toen in de oostelijke woning, Melle van der Heide en Maaike in de middelste en Sip de Vries en Gaatske in de westelijke woning. Na de brand ging de familie S. de Vries intrekken bij familie in Munnekezijl. Ike Ahema en Melle van der Heide met hun gezinnen gingen tijdelijk wonen in het lokaal, nu ‘De Vrijwilliger’ genoemd. Tijdens de opbouw van de afgebrande woningen zijn Ike en Gitje eens gaan kijken hoever hun nieuwe huis in aanbouw was. Later vertelde Gitje aan buurvrouw Maaike: ‘We hebben ons nieuwe huis bekeken. Toen we er kwamen zei ik tegen Ike en Ike zei tegen mij: ‘Dit is een mooi portaalsje voor de klompen.’ Dit zeiden ze, omdat ze een schare kinderen hadden. Als ze allen nog leefden, zouden het er 19 zijn geweest. Later hebben de Agema’s het huis gekocht van Lammert Oudman en Aagje. Hun verdere leven hebben ze daar gewoond. Nog iets meer over de brand van het gedeelte van de oude kazerne, waarvan vermoed werd dat de brand in de midsddelste woning ontstaan was. Na ongeveer twintig jaar is de ware oorzaak aan het licht gekomen, omdat de dader zijn geheim aan zijn vader Ike Agema vertelde, maar het verhaal werd niet meer door zijn oude vader Ike geloofd.

Hendrik Agema, oud 67 jaar en wonend te Munnekezijl, vertelde namelijk dat toen hij ongeveer 10 jaar oud was, hij ‘s morgens voor schooltijd eerst een emmer vol turf van de zolder moest halen. Omdat er geen licht op de zolder was stak hij een lucifer aan, met als gevolg dat er iets in brand raakte. In plaats dat Hendrik het vuur doofde, bracht hij eerst de emmer met turf naar beneden. Toen hij weer bij de ladder omhoog klom en boven kwam was er ook al vuur op de zolder van Melle van der Heide. Hendrik werd angstig en ging naar zijn vriend. Deze was nog niet klaar, omdat het nog veel te vroeg was om naar school te gaan en dus ging Hendrik alleen. Bij de school was nog niemand. Toen er mensen begonnen te lopen en te draven vroeg Hendrik wat er was. ‘Jullie huis staat in brand’, zo werd tegen hem gezegd. ‘Nou’, zei Hendrik, ‘dan moet ik er ook heen.’ Er was weinig meer te redden, toen de brandspuit uit Oldehove kwam. Hendrik herinnert zich de brandspuit nog goed: een driewielige wagen waarop twee pompen stonden en die getrokken werd door een paard. ‘Ik heb daarna een rottijd beleefd,’ vertelde Hendrik. ‘ Vaak heb ik nachten wakker gelegen, of schrok ik, omdat in de droom alles in brand stond. Het heeft mijn verdere leven beïnvloed. Ik had iets te verbergen wat een ander niet mocht weten, zelfs mijn ouders niet. Ik was vaak angstig dat het toch nog uit zou komen. Toen mijn vader mij niet wilde geloven, heb ik het ook aan Maaike, de vrouw van Melle van der Heide verteld. (Dit gezin werd er nl. van verdacht de schuldige van de brand te zijn) Zij had er niet veel woorden voor over; ze zei alleen: ‘Jonge, jonge, wat heb jij ons wat aangedaan!’

De school te Lauwerzijl

{gallery}adzo/h8:200:140:0{/gallery} Door het grote aantal kinderen werd onderling besloten om een Chr. School te gaan bouwen. Er werd een commissie benoemd bestaande uit de heren Sietze Oostenbrug, landarbeider, Riepko Smit, bakker en Diederik Wierenga, landbouwer. Sietze Oostenbrug zat ook in het schoolbestuur te Munnekezijl. Deze heren liepen de gehele omgeving af om aan geld te komen. Ze kregen te weinig geld om te bouwen en teveel om niet te bouwen. Diederik Wierenga stelde voor om nog eens met Geerard Wierenga te praten over het ontbrekende geld. ‘s Avonds werd na wat praten de schoolsituatie aan vader G. uitgelegd, waarop deze zei: ‘Nou jongens, ‘k zou zeggen begin maar.’ Hierna ging het gesprek weer over op zijn paarden en veulens. De hele avond werd nog gewacht op een geldelijke toezegging, maar die kwam niet. Toen ze ‘s avonds naar huis liepen, zei Riepko Smit: ‘Dat heeft ook niet veel geholpen’, waarop Diederik Wierenga zei: ‘Nou, vader heeft toch gezegd jongens begin maar.’ Bij ons is het altijd zo geweest, als vader zegt beginnen, dan gaat het door. Zo zal hij met het geld ook wel bijspringen.’

Ze zijn begonnen en de school is er ook gekomen. (Gebouwd in de jaren 1920—1922) Of het gezegde ‘al stond er anders niks dan de kazerne, dan moet er nog een school komen’ waar was, kan worden betwijfeld, want in het eerste jaar dat de school begon waren er al te weinig leerlingen in de eerste klas. Trijntje Donker, die te Munnikezijl in de eerste klas zat, moest toen ze te Lauwerzijl naar de nieuwe school ging voor het tweede jaar weer naar de eerste klas. Haar vader, Jan Donker, zoon van Luitjen Donker, zat toen in het schoolbestuur van Lauwerzijl. De eerste bovenmeester was meester Tiemersma, voorheen te Munnekezijl en getrouwd met de dochter van de bootkapitein Renkema.

Deze meester had op z’n Lauwerzijlsters drie buiken; zijn vrouw heette Liefke. Zij had een ‘liefke’ en de meester had een ‘lief”. De eerste ondermeester van de eerste, tweede en derde klas was meester Veninga. Later kwam er een nieuwe bovenmeester, meester W. Bos van Overschild. Hij was, evenals de onderwijzeres van de eerste klassen juffrouw R. Huizinga van Niezijl, ongehuwd. In de tijd dat de beide leerkrachten pas verkering kregen, moesten twee jongens, Luut en Roelf, de bloemperken voor de meesterswoning (gebouwd in 1928) omspitten en inzaaien. Bij het opkomen van het zaad stond in het eerste perk een W, in het tweede een E en een N en in het derde perk een R. Toen de meester de jongens vroeg wat dat moest betekenen, zeiden ze: ‘Zo heten meester en juffrouw toch? Die leren ons van alles.’ ‘Ja’, zei de meester, ‘ze leren jullie wat goed en kwaad is, maar het laatste hebben jullie het beste onthouden.’ Een huwelijk tussen meester en juffrouw is er best van gekomen.

Op 29 juli 1929 was er een groot feest. Koningin Wilhelmina en Prins Hendrik met prinses Juliana en hun gevolg betraden toen bij het ‘Ollegat’ de provinciale dijk. Ze liepen achter de dijk een eindje de Lauwerszee in, om de landaanwinning hier te bekijken. Tijdens de rondleiding vroeg Prins Hendrik welk gedeelte van de Zuiderzee dit was. De trap tegen de dijk waarover ze de dijk betraden heet nu nog de Wilhelminatrap. Alle kinderen van de omliggende scholen, meestal gebracht met koolbakken en boeren wagens en met bogen, vlaggen en sjerpen versierd, stonden op de dijk. Onder leiding van meester Bos van Lauwerzijl zongen zij de koninklijke familie toe, waarbij door een paar meisjes van Lauwerzijl de vorstin bloemen werd aangeboden. (Die meisjes waren Sjoukje Agema en Sjoukje Westra) Veertig jaar later (1969) waren bij de afsluiting van de Lauwerszee Koningin Juliana en Prins Bernhard aanwezig.

De komst van arbeiders en een school

{gallery}adzo/h7:200:140:0{/gallery} De stad had veel belang bij arbeiders die in de buurt van de boerderijen woonden en stelde daarom goedkope grond ter beschikking om de woningbouw op het streekje bij de bestaande behuizingen van Jan Donker te stimuleren. Hiervan werd dan ook door de arbeiders, die van verre kwamen en door de neringdoenden gebruik gemaakt. Met de komst van gezinnen kwamen er ook kinderen, die naar school moesten. Er liepen kinderen o.a. van de families K. en R. Dijkstra van Lauwerzijl naar Niezijl om daar het Chr. onderwijs te volgen. ‘s Middags tussen de lessen liepen ze terug naar Kommerzijl, aten daar bij hun grootouders en liepen dan weer terug naar Niezijl om de middagles te volgen. Na schooltijd liepen ze dan weer terug van Niezijl naar Lauwerzijl. Andere kinderen, ook uit christelijke gezinnen, gingen naar de Openbare school te Kommerzijl, totdat er een chr. school te Munnikezijl gebouwd werd. (1902—1903) Voor de kinderen die naar de chr. school te Niezijl gingen was dit een enorme verbetering. Voor de kinderen die naar Kommerzijl gingen, maakte de afstand niet veel uit. Voor deze kinderen bleef het via ‘t Hoekje een uur lopen.

Het lokaal
Eén van de oorzaken dat de Gereformeerde kerk van Munnekezijl in 1910 te Lauwerzijl een lokaaltje liet bouwen voor het houden van samenkomsten, was dat een dochter van het gezin Luitjen Donker, een zoon van eerder genoemde Jan Donker, weigerde om langer de vloer van hun huis schoon te maken van de tabakspuug. Haar vader, Luitjen Donker was het met haar eens, dat het een vieze troep was. Gezin Donker gaf n.l. geheel belangeloos gelegenheid om in hun kamer ‘vraagleren’ (catechisatie) te houden. Het meubilair werd hierbij afgedekt met lakens en er werden houten banken in de kamer gezet. Tabakskauwen was in die tijd normaal en er werd tijdens de les nogal eens onder de bank gespuugd. De collecte die tijdens de les werd gehouden (1 á 2 cent per persoon) was voor de caféhouder Cobus Nicolai, die hiervoor dominee Bennema per rijtuig haalde en weer terugbracht naar Munnekezijl.